Aanvullend pensioen verkleint vermogensongelijkheid

03/12/2020

Het meetellen van pensioen in het totale vermogen verkleint de vermogensongelijkheid. Dat komt naar voren uit een analyse van het CBS op pensioenvermogens van de Nederlandse bevolking. De VCP tekent hierbij aan dat de steeds groter wordende groep werkenden met een flexibel arbeidscontract of als zzp’er achterblijft in het opbouwen van een gedegen aanvullend pensioen en de verschillen in vervangingsratio’s (kort gezegd het inkomen na pensioen ten opzichte van daarvoor) oplopen als gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hoe deze cijfers zich naar de toekomst ontwikkelen is dan ook zorgelijk en vraagt om een bredere toegang tot en betere aansluiting van alle werkenden op de tweede pijler (aanvullend pensioen).

 

Vermogens- en inkomensongelijkheid

In Nederland is sprake van een grote vermogensongelijkheid, hierbij moet opgemerkt worden dat de rijkste 1% een derde van het vermogen bezit, blijkt uit eerdere cijfers van ESB. Het CBS telt pensioenvermogen normaal gesproken niet mee als vermogen, omdat het niet vrijelijk beschikbaar en overdraagbaar is. De inkomensongelijkheid wordt in Nederland laag gehouden door herverdeling. Maar de steeds grotere herverdeling zet middeninkomens onder druk. Dit wijst op een grotere ongelijkheid in de primaire inkomens, middeninkomens komen hierdoor in steeds grotere problemen. ‘Het kabinet zou hier meer oog voor moeten hebben, om te voorkomen dat de onvrede in Nederland volledig omslaat naar een nog schadelijkere vorm voor de Nederlandse economie’, aldus beleidsmedewerker Amerik Klapwijk’.

 

Levensverwachting en leeftijd

Uit de cijfers blijkt dat in 2018 het pensioenvermogen van Nederlandse huishoudens 46 procent van het totale vermogen bedroeg. Dat komt neer op 1,2 biljoen (1200 miljard) euro. Het totale vermogen van huishoudens bedroeg dat jaar 2,7 biljoen. De hoogte van iemands pensioenvermogen is geschat op basis van onder meer de levensverwachting en het verwachte rendement op de ingelegde pensioenpremie. De vermogensongelijkheid wordt uitgedrukt in het zogeheten Gini-coëfficiënt, die loopt van 0 tot 1. Bij 0 is sprake van een grote gelijkheid, bij 1 grote ongelijkheid. In 2018 was bedroeg de Gini-coëfficiënt van het vermogen zonder pensioen 0,77, bij het meetellen van pensioen was dat 0,65, dus minder ongelijkheid. Het verschil is het grootst bij mensen tussen 55 tot 65 jaar. In deze leeftijdsgroep bestaat de helft van het vermogen uit pensioenvermogen, aldus het CBS.

 

Hogere AOW leidt tot uitholling van het aanvullend pensioen

FNV heeft vorige week gepleit voor een hogere AOW met een koppeling naar het aanvullend pensioen. De VCP is hier geen voorstander van omdat de AOW sterk nivellerend werkt, immers wordt de AOW vooral gefinancierd door de midden en hogere inkomens (net als de progressieve financiering van andere sociale zekerheidsuitkeringen). Wat onder andere te maken heeft met een hogere arbeidsparticipatie en door fiscalisering van de AOW.
Een verhoging van de AOW zal daarnaast leiden tot een uitholling van het aanvullend pensioen, wederom juist bij die middeninkomens. Werkgevers moeten bij het berekenen van de pensioengrondslag van een werknemer de AOW-franchise aftrekken van het loon. Dit omdat er over het gedeelte dat mensen AOW ontvangen geen pensioen wordt opgebouwd. Indien die AOW-franchise hoger wordt, krimpt dus de pensioengrondslag, het deel van het inkomen waarover pensioen kan worden opgebouwd en kunnen toekomstige pensioenambities niet meer worden gehaald.
 

Bron: VCP