Indexatie pensioenen: hoe zit het nu precies?

02/01/2024

De afgelopen weken berichten veel pensioenfondsen over de indexatie voor 2024. Daarin zitten behoorlijk grote verschillen. Van onze leden krijgt HZC daarom veel vragen, ook omdat pensioenfondsen met een goede dekkingsgraad, zoals bpfBOUW en Rail & OV,  helemaal niet indexeren. In dit artikel zetten we op een rijtje hoe het precies zit en wat HZC daarvan vindt.

 

De feiten

Zoals gezegd krijgen we veel vragen over het niet indexeren van pensioenen in 2024, terwijl andere fondsen dat wel doen. De verschillen in indexatie zijn de laatste jaren groot. Dit heeft onder meer te maken met de hoogte van de dekkingsgraad, waardoor veel fondsen een aantal jaren niet konden indexeren. In onderstaande tabel laten we een overzicht zien van de verhogingen (of soms verlagingen) van de grootste 5 pensioenfondsen (ABP, PFZW, bpfBOUW, PME en PMT) en 3 andere pensioenfondsen waar HZC ook veel leden heeft (BPL, pf Vervoer, Rail & OV) vanaf 2009 (het jaar na de banken- en huizencrisis).

 

Jaar

PMT

PME

PFZW

pf vervoer

BPL

ABP

Rail & OV

bpf BOUW

2009-2021

-6,70%

-5,60%

0,00%

0,00%

0,10%

0,28%

5,37%

3,52%

2022

1,29%

1,29%

2,70%

3,24%

2,60%

2,39%

1,02%

2,57%

2023

4,20%

6,20%

6,00%

3,09%

8,00%

11,96%

13,53%

14,52%

2024

3,20%

3,26%

4,80%

7,55%

4,20%

3,03%

0,00%

0,00%

Totaal

1,99%

5,15%

13,50%

13,88%

14,90%

17,76%

19,92%

20,61%

 

Er zitten dus grote verschillen tussen de verschillende fondsen. De fondsen, die hebben aangekondigd in 2024 niet te indexeren, hebben dat in de vorige jaren meer dan gemiddeld gedaan. Waarom die verschillen?

 

De regels

De verschillen tussen de verschillende fondsen vinden vooral hun oorsprong in de regels die de rijksoverheid heeft gesteld en waarop De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) controleren.

De belangrijkste regels zijn:

  • Fondsen moeten voldoende vermogen hebben om ook in de toekomst de pensioenen uit te kunnen betalen.
  • Fondsen moeten een indexatiebeleid hebben, waarin zij beschrijven wanneer en tot welke hoogte zij indexeren;

Om te bepalen hoeveel vermogen een fonds nodig heeft om te mogen indexeren, heeft de overheid een aantal regels vastgelegd. Met behulp van de hoogte van het vermogen van een fonds en het rendement voor de komende jaren kan bepaald worden of een fonds voldoende geld heeft om ook in de toekomst de pensioenen te kunnen blijven betalen. De overheid heeft bepaald dat voor dat toekomstig rendement een risicovrije rente gehanteerd moet worden. Die risicovrije rente (ook wel rekenrente genoemd) hangt sterk samen met de rente op staatsobligaties. Bij een lage rente heeft een fonds veel meer vermogen nodig om de toekomstige pensioenen te kunnen betalen.

Met behulp van vermogen en rekenrente wordt een dekkingsgraad berekend. Het gemiddelde van de dekkingsgraden van de laatste twaalf maanden wordt de beleidsdekkingsgraad genoemd. Die beleidsdekkingsgraad moet boven de 110% liggen om gedeeltelijk te mogen indexeren. Pas bij een beleidsdekkingsgraad van rond de 140% mag volledig geïndexeerd worden. Daarom konden veel fondsen tot twee jaar geleden niet of nauwelijks indexeren.

Met het nieuwe pensioenstelsel wordt het sneller mogelijk om te indexeren. Vooruitlopend daarop heeft de overheid in 2022 bepaald, dat fondsen die hebben aangegeven van plan te zijn de overstap te maken naar het nieuwe systeem nu al sneller mogen indexeren: boven een dekkingsgraad van 105% en ook is veel sneller volledige indexatie mogelijk.

Het indexatiebeleid moet voor meerdere jaren vastliggen en er moet steeds op dezelfde manier mee worden omgegaan. De meeste fondsen hebben gekozen voor compensatie op basis van prijsstijgingen. Sommige fondsen kiezen voor compensatie op basis van loonstijgingen of combinatie van beide (loonindex voor werkenden en prijsindex voor gepensioneerden). Voor de prijsindex worden de cijfers van het CBS gehanteerd. Omdat fondsen meestal vanaf januari willen indexeren, kan niet gekozen worden voor het prijsindexcijfer over een heel jaar (dat wordt pas in februari definitief). Niet alle fondsen hebben dezelfde basismaand: zo indexeert het ABP op basis van de CBS-prijsindex van 1 september van het ene jaar tot en met 31 augustus van het volgende jaar, terwijl bpfBOUW en Rail & OV indexeren op basis van de index van 1 oktober tot en met 30 september.  De index tot en met 31 augustus zat in 2023 nog in de plus, die tot en met 30 september kwam uit op -1,39%. Daarom mag ABP in 2024 wel indexeren en mogen bpfBOUW en Rail & OV dat niet.

 

Nieuwe berekening inflatie door CBS

Het CBS hanteert vanaf juni 2023 een nieuwe methode voor de berekening van de inflatie. In de oude berekening werd er vanuit gegaan dat bij wijziging van prijzen van energiecontracten alle huishoudens meteen de prijs van het nieuwe contract moeten betalen. Daardoor liep de inflatie eind 2022 sterk op. In de nieuwe methodiek wordt gekeken naar de feitelijke prijswijziging voor huishoudens: als mensen een vast contract hebben, wordt dus meegenomen dat voor dat huishouden de prijs niet stijgt of daalt. Pas als een nieuw contract wordt aangegaan, wordt de nieuwe prijs meegenomen.

Meerdere leden hebben HZC gevraagd of zonder deze methodiekwijziging wèl recht op indexatie zou bestaan. Als je in beide jaren dezelfde methodiek hanteert, zou de totale indexatie lager uitvallen. Rail & OV heeft op zijn website daarvan een rekenvoorbeeld gegeven.

Met de combinatie van beide methodieken heeft Rail & OV in 2023 13,53% geïndexeerd en in 2024 0,00%, samen 13,53%. Als in beide jaren de nieuwe methodiek gehanteerd zou zijn, zou de indexatie in 2024 4,56% zijn, maar was die in 2023 beperkt gebleven tot 8,20%: opgeteld zou de indexatie dan lager uitgekomen zijn.

 

Wat vindt HZC?

Eind 2008 was het totale Nederlandse pensioenvermogen € 592 miljard. Eind 2020 was dit vermogen opgelopen naar € 1692 miljard, bijna 3 keer zoveel. Toch kon er door de pensioenfondsen in deze niet of nauwelijks geïndexeerd worden, sommige fondsen (zoals PME en PMT) hebben in deze periode zelfs moeten korten op de pensioenen.

De rekenrente heeft hier een grote rol in gespeeld. Als in deze periode wèl normaal geïndexeerd zou zijn, zou overigens het pensioenvermogen nog steeds flink toegenomen zijn: dus ook met indexatie zouden toekomstige uitkeringen aan de jongeren van nu nog steeds gewaarborgd zijn. Daarom vindt HZC de huidige regels over de rekenrente te streng.

Hoewel door de strenge rekenregels in de periode van 2009 tot 2021 nauwelijks indexatie mogelijk was, waren de spaarzame indexaties wel voor rekening van de pensioenfondsen die veel geld in kas hadden. De dekkingsgraad was daarin bepalend.

In 2024 ontstaat nu de merkwaardige situatie dat de fondsen met een hoge dekkingsgraad (bpfBOUW en Rail & OV, resp. 125 en 130%) niet mogen indexeren, terwijl fondsen met een lagere dekkingsgraad (de andere 6 in het overzicht, dekkingsgraden tussen 109 en 116%) dat wel mogen. En dat alleen omdat ze een andere maand als basismaand nemen in de CBS-statistieken. Ook dat vindt HZC niet goed uitlegbaar.

Daarom heeft HZC mee onderhandeld over de nieuwe pensioenwet. Dan worden rendementen bepalend voor het al dan niet verhogen van het pensioen. En zal het niet zo gauw voorkomen dat er zaken voorkomen die niet uit te leggen zijn. Terwijl ook in de nieuwe pensioenwet de toekomstige uitkeringen van jongeren goed gewaarborgd worden.

Voor nu begrijpt HZC de vele vragen die leden stellen. Ook pensioenfondsen snappen dat het niet uit te leggen valt. Maar moeten zich wel houden aan de wet. Het voelt wel als een extra aanmoediging om snel werk te maken van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel.

 

Heb je vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan contact op met de HZC Servicedesk via 030-6006070 of mail naar servicedesk@hzc.nl.